Problematiek hulpmiddelen in de langdurige zorg

door | feb 13, 2024 | Algemeen

 

Een toenemend aantal gemeenten wil geen hulpmiddelen, in het kader van de Wmo 2015, toekennen aan bewoners van kleinschalige woonzorginstellingen. Dit besluit wordt doorgaans gebaseerd op twee uitspraken van de rechtbank dat gemeenten geen hulpmiddelen hoeven te verstrekken aan cliënten met een Wlz-indicatie. Zorgkantoren stellen dat de hulpmiddelen wél uit de Wmo ter beschikking moeten worden gesteld. Kortom, de cliënt valt tussen wal en schip. 

 

Onlangs is er een informatiebijeenkomst geweest met advocaat Renske Imkamp, specialist op het gebied van de Wmo, over de problematiek rondom de verstrekking van hulpmiddelen in de langdurige zorg, en met name aan cliënten in kleinschalige woonzorginstellingen. Het oordeel van de rechtbank dat gemeenten geen hulpmiddelen hoeven te verstrekken aan cliënten met een Wlz-indicatie, is gebaseerd op een nauwe interpretatie van het begrip ’thuis’. Zo vertelt Imkamp dat het begrip ’thuis’ door de rechtbanken voorbij gaat aan de wetsgeschiedenis van de Wmo 2015, waar het begrip ’thuis’ duidelijk wordt afgezet tegen de andere optie, namelijk verblijven in een instelling. De hierop volgende uitspraken van de rechtbanken doen naar haar mening geen recht aan wat de wetgever heeft beoogd, zoals aan de tijdelijke regeling die gaat over de verstrekking van hulpmiddelen aan cliënten met een Wlz-indicatie die niet in een instelling verblijven.

Imkamp benadrukt dat gemeenten, op basis van de Wmo 2015, geheel verantwoordelijk zijn voor de toekenning van hulpmiddelen in situaties waarin de cliënt Wlz-zorg krijgt met ofwel een VPT, een MPT of een PGB. Een uitspraak van de hoogste rechter voor dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep, is erg gewenst zodat er duidelijkheid komt over het recht van de (Wlz-)cliënt op hulpmiddelen.

 

Mogelijke acties zorgaanbieders en cliënten

Imkamp adviseert zorgaanbieders die te maken hebben met de problematiek om het volgende te doen. “Ga in gesprek met de Wmo-consulent van de gemeente om de problematiek te bespreken. Gebruik daarbij de eerder aan de leden toegezonden notitie als handreiking. Daarnaast kan de cliënt een klacht indienen bij de gemeente, waarbij de cliënt eveneens gebruik kan maken van de motivatie in de notitie.”

Verder noemt Imkamp ook de mogelijkheid om met andere zorgaanbieders in de gemeente gezamenlijk in gesprek te gaan met de wethouder die zorg in de portefeuille heeft. “Verken ook de mogelijkheden om met andere zorgaanbieders in de gemeente hulpmiddelen te delen. Er zijn gemeenten waar deze samenwerking goed verloopt en waarbij de collectieve hulpmiddelen soms gefinancierd worden door de gemeente.”

 

Acties vanuit de brancheverenigingen

Momenteel wordt er lobby gevoerd richting het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) door de brancheverenigingen SPOT, BVKZ, FLZ en Zorgthuisnl. Daarnaast worden wethouders van specifieke gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) uitgenodigd door de betrokken brancheverenigingen om gezamenlijk oplossingen te verkennen en te vinden, zodat cliënten de hulpmiddelen krijgen die passend zijn bij hun zorg- of ondersteuningsbehoefte. Verder wordt onderzocht of het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep kan worden versneld, en worden er werkbezoeken georganiseerd voor Tweede Kamerleden aan organisaties en cliënten om aandacht te vragen voor de problematiek.

Omtrent het begrip ’thuis’, wordt er onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om een eenduidige betekenis van het begrip in de wet- en regelgeving op te nemen die aansluit op de zorgpraktijk. Verder is de Nationale ombudsman op de hoogte gebracht van de problematiek rondom de verstrekking van hulpmiddelen in de langdurige zorg, aansluitend op het rapport ‘Burger in zicht‘. Als laatste worden zorgaanbieders gevraagd om hun branchevereniging te informeren als de bovengenoemde problemen optreden bij cliënten.